Skip to main content

Fragment 8

Vernederd (uit hoofdstuk 19)

Camping Altschmiede was al zes zomervakanties onze stek. De Walker vouwwagen bracht ons zaterdag naar Bollendorf, nog net Duitsland, van waar je aan de andere kant van de Sauer Luxemburg ziet liggen. Voor het eerst waren we er zonder onze oudste, die met haar vriendje in Kroatië verbleef.
Het was mild juliweer, een graadje of 23. Op dinsdag ging ik met vier vakantievrienden in de Luxemburgse Zuid-Eifel op sjouw, ondanks mijn rechterknie. Met een stevige bandage erom moest het wel gaan. Ik ging in ieder geval wel. Lammy bleef met haar campingvriendin Floor achter. Wij liepen door de bergen en klauterden over mooie passen. We hadden er al meer dan vijf uur op zitten toen we de afdaling maar Echternach begonnen. Dat laatste halfuur begon mijn knie toch op te spelen. Het pad naar beneden was steil. Ik probeerde het voorzichtig aan te pakken, gebruikmakend van muurtjes en takken als houvast. Eenmaal in het dorp nuttigden we op een terras een zeer verdiende beloning in de vorm van Duits bier. Ieder een pul van een liter. Na een tweede pul zakte de wandeltocht behoorlijk in de benen en besloten we ons te laten ophalen. Twee vrouwen van medewandelaars bespaarden ons de laatste tien kilometer. In de auto hadden we de grootste lol. Op de camping liep ik door naar de vouwwagen en vertelde Lammy opgetogen over de tocht en de mooie panorama’s onderweg vanaf de bergtoppen naar de dalen waar de huisjes en dorpjes in de verte lagen. De bandage had het gehouden. Mijn knie was wel dik, maar dat deerde me niet.
We begroetten Susanne, die net terugkwam van het zwemmen. Ik vroeg hoe Lammy haar dag was geweest. Ze had Floor ingelicht over mijn burn-out. Dat klonk voor Floor bekend. Ook die bleek in een dip te zitten. Ze was door haar schoonfamilie nooit geaccepteerd, wat ze ook deed, aldus Lammy. “Ze zei dat ze al die jaren door hen was vernederd.”

We stonden voor de vouwwagen en zo ineens werd ik in één klap weggeblazen. Ik raakte in een onbekende staat van concentratie en vroeg Lammy of ze wilde herhalen wat Floor precies had gezegd. Waarop ze nog een keer vertelde dat Floor zich niet geaccepteerd voelde door haar schoonfamilie en dat ze vernederd werd.
Nadat zij het woord ‘vernederd’ nogmaals had uitgesproken, knapte er wat. Het was dat ene draadje waaraan de spoel van mijn leven vastzat. “Dat is het!” riep ik. “Dat is het! Dat is het!” en de tranen vlogen eruit. Vanuit het niets.

Er gebeurde in mijn lijf en in mijn hoofd iets wat nog nooit gebeurd was. Ik kon het huilen niet meer stoppen. Ik schrok er echter niet van, het leek alsof body en soul hierop hadden gewacht. Ik liep wat heen en weer, ging zitten, stond op en liep weer heen en weer. Het huilen hield niet op. Zitten, staan, lopen. De tranen bleven stromen.
Onze vouwwagen stond langs de doorgang naar de toiletten. De mensen die langsliepen zagen het allemaal. Sommigen vroegen wat er aan de hand was. Al huilend stelde ik ze gerust met gebaren en een enkel woord.

Lammy en Suus waren bij me. Ik merkte dat ze er verlegen mee waren. Ze wilden wel wat doen, maar ze konden verder niets en dat hoefde ook niet. Ze waren er, dat was genoeg. Ik voelde dat dit niet een huilbui was die om troost vroeg. “Laat mij maar, het moet eruit, het komt goed.”
Ik schaamde me totaal niet dat men mij zo zag. Ik liet het allemaal gaan. Het was een zuiver gevoel. In de overvloed kon ik helder blijven denken. Het huilen ging gepaard met het besef dat al mijn verzamelde verdriet eruit moest. Verdriet dat van kinds af aan jaren nooit was geuit. En het ging maar door. Lopen, zitten, opstaan, tranen met tuiten, maar zonder al te veel lawaai. Als ik zat, hield ik mijn hoofd tussen m’n handen of vouwde een coconnetje voor mijn gezicht. Als ik dacht ‘nu is het voorbij’ en ik keek Lammy of Susanne aan, begon het weer, net zo hevig. De emotie raakte niet op.

Na twee en een half uur was ik totaal uitgeput. Kapot. Ik wilde terug naar Meppel, het liefst nog diezelfde avond. Maar ik moest nog tien dagen. “We slepen je er wel doorheen”, zei Lammy. Ik ben gebleven, ook al viel het me zwaar. De rest van de tijd ben ik aanwezig geweest als stille getuige van onze vakantie.
Op de ochtend van ons vertrek was ik opgewonden wakker geworden. “Ik heb nog nooit iemand zo snel een vouwwagen horen opruimen”, vertelde Lammy later. Ik wilde maar één ding: naar huis. In Bollendorf heb ik het gas ingetrapt en tot Meppel niet meer losgelaten.
Toen we terug waren, wist ik dat ik hulp moest aanvaarden.