12. De wandeling (uit hst. 8)
[…]
Er waren inderdaad zaken die ze mij niet hadden verteld tijdens de sollicitatie. Bijvoorbeeld dat er in de week ervoor een jongen van het internaat was verwijderd die zich schuldig had gemaakt aan verkrachting. Zijn slachtoffer was een jongen uit mijn groep. Het was niet zomaar een verkrachting geweest, maar eentje in opdracht. De orders kwamen van een jochie van nog geen zestien, ook uit mijn groep, die zich gedroeg als de Al Capone van Papenvoort. Anderen deden wat hij zei. Hijzelf bleef buiten schot. Zijn rol bij de verkrachting was niet bewezen, maar iedereen wist hoe het zat.
***
Toen ik het kantoortje binnenkwam, had mijn teamleider zijn jas al aan. “Simon is pleite met een koppeltje kornuiten. De hele nacht niet gezien. Er moet wel een maatregel volgen, jij mag zelf bepalen welke.” Berry ritste zijn jas dicht. “Maar ik moet er vlug vandoor, want ik krijg thuis visite. Succes!”
Juist op dat ogenblik zag ik het kereltje binnenwandelen. “Ik ben er weer, ik ga slapen”, zei hij terloops in het voorbijgaan.
Na enkele minuten liep ik naar zijn kamer. De deur was op slot. Hij reageerde niet op zijn naam. Ik pakte mijn sleutels uit mijn broekzak. Met de moedersleutel kon ik bij elke kamer naar binnen.
Simon lag al in bed. Hij moest eruit van mij, maar hij vond zelf van niet. Hij was de enige met een eigen kamer. Demonstratief onverschillig stond hij me te woord, de rug naar mij gekeerd. “Wij zijn vannacht wezen stappen. Ik heb het recht om nu te slapen.”
Hij lag hoger dan de andere jongens, die een gewoon bed hadden met de poten op de grond. Simon had zijn legerplaats boven op een stellage aardappelkisten geplaatst. Deze status aparte was volgens het boekje niet toegestaan, maar er was niemand die er wat aan deed.
– Over vijf minuten ben ik er weer. Dan sta jij ernaast.
– Dat bepaal ik zelf wel.
– Jij bepaalt niks. Ik bepaal het hier.
– Wat wil je doen?
– Dat is een verrassing. Voor jou een vraag, voor mij een weet.
Na stipt vijf minuten was ik terug. Het joch deed wat ik had verwacht, namelijk niets. “Nu eruit!” maande ik.
Hij bleef onbeweeglijk liggen, dus maakte ik aanstalten hem bij het opstaan te assisteren. Ik kreeg één hand te pakken.
– Blijf met je gore poten van me af, vuile brillenjood!
Door hem naar mij toe en over de rand te trekken, hielp ik hem zijn bed uit. Met mijn bovenbeen brak ik zijn val om te voorkomen dat hij met z’n kop verticaal op de vloer zou smakken. Hij begon te schoppen en te slaan en greep m’n bril. Ik zag hoe hij het montuur in zijn hand kapot kneep. De oorstangen waren naar elkaar toe gebogen, de glazen keken elkaar aan.
“Simon, pak hem!” hoorde ik roepen. Zijn legertje maten stond paraat, de schildwachten in de gang, wat voetvolk buiten het gebouw. Het was geen toeval dat dit nu gebeurde. De nieuweling, ik dus, was immers alleen.
Het jochie nam een uitdagende houding aan en drukte de bril nog een slag verder in om de glazen uit het montuur te laten knappen. Ik klemde zijn hoofd en bovenlijf stevig tussen mijn arm, en zo gingen we samen aan de wandel. Tijdens de wandeling bleven we in zijn kamer. Nu kwam het goed uit dat hij een kamer voor zichzelf alleen had. Er kon niets met andermans spullen gebeuren. Hij moest meelopen, het lijf gebogen, volledig in mijn greep. Hij maakte veel geluid, maar had weinig meer te vertellen. Twee voeten raakten achter mij om de beurt de grond in een onvast ritme. Weldra verstomden de aansporingen. We stootten onderweg tegen allerlei obstakels aan. De wasbak, de deur, een paar keer de muur, het bed, de stereo, boxen, de televisie. “Niet m’n tv!” schreeuwde hij nog, maar mijn bril was kapot, dus zag ik het natuurlijk niet allemaal op tijd.
Zijn adjudanten in de gang bleven staan waar ze stonden. Niemand durfde er als eerste op af te gaan. Rolf was sterker dan ze dachten. En bovendien: hij deed iets.
Na een paar minuten voelde ik het lichaam verslappen. De agressie verliet zijn lijf. Ik liet los. “Jij houdt verder je snater, je gaat een happie eten en je doet je corveetaken, want je staat op de lijst. Anders wandelen we samen over het hele internaat verder. Aan jou de keus.”
Toen ik de kamer uitliep, weken ze allemaal om mij een vrije doortocht te geven. “Iedereen gaat naar zijn eigen groep”, zei ik. De samenscholing werd opgeheven. “Simon, jij bent de hele dag bij mij in de buurt, binnen twee meter van mij. Ik wil je kunnen ruiken.”
Later vernam ik hoe het die ochtend was gegaan. Een groepje van een achttal stappers had in het bos liggen te wachten tot die nieuwe met die bril binnen was. Dan kon je lachen!
***
De teamvergadering was over mijn optreden niet onverdeeld enthousiast. Op mijn beurt nam ik het Berry kwalijk. “Het was duidelijk dat er wat broeide, maar jij bent ’m gepeerd.” Achteraf ben ik hem dankbaar. Hij gaf mij de gelegenheid de problemen op mijn manier, dus níet uit het boekje, aan te pakken. Ik heb naar eigen inzicht gehandeld in het belang van de veiligheid van iedereen.
Maar Simons mentor vond het vreselijk wat zijn pupil was overkomen. Ik moest op het matje worden geroepen, vond hij. “Als iemand op het matje moet, is het die jongen”, zei ik. “Ik heb hem niet geslagen en niet geschopt. We hebben alleen gewandeld. Hij deed moeilijk. Daardoor struikelde ik af en toe en kwamen we tegen dingen aan.”
Leo bleef vinden dat ik buiten zijn boekje was gegaan en volgens dat boekje had hij gelijk. Het viel volgens de boekjes inderdaad niet goed te praten.
Maar wat waren ze er blij mee.