Skip to main content

Fragment 1

Retourtje kerkhof (uit hoofdstuk 13)

Opa stierf in 1974. Toen oma twee jaar daarna ook overleed, nam mijn moeder het voortouw bij de verdeling van de inboedel. Daar kwam ze niet onderuit, want haar schoonmoeder had haar ook als dochter gezien, zei ze. Daardoor had zij recht op de helft, vooral van de sieraden.

Dat oma dit zelf niet meer kon beamen was onhandig maar niet onoverkomelijk. Want haar schoondochter wist het nog precies. Een geluk bij een ongeluk: voor rest was er niemand meer in leven die zich iets herinnerde.
De toneelacademie ging open, de tranen, de tuiten en andere theater-emoties werden ingezet. Snikkend vertelde ze dat haar schoonmoeder haar haar deel van de sieraden in het vooruitzicht gesteld had. Ze had het belóóhóófd!

“Jullie moesten eens weten van wat schoonma en ik allemaal besproken hebben. En als jullie mij niet geloven zal zij zich ter plekke omdraaien in haar graf.”

We hebben ons een retourtje kerkhof bespaard. Niemand twijfelde eraan dat oma de eeuwige rust serieus nam. Ze was ook in haar graf geen draaikont. Mocht ze zich desondanks hebben willen omdraaien, was dat geweest omdat haar schoondochter zo gretig aan de gang was om over haar dode rug een partijtje sieraden te bemachtigen.

“Dat jullie mij niet geloven, dat zegt iets over jullie …”, jammerde mijn moeder. “Schoonma zou een hartverzakking krijgen als ze jullie zo zouden horen praten. Wij hebben dit onderling overlegd, dus heb ik er recht op. Daarom eis ik de helft van de sieraden!”

Het was stevig geschut, maar het ging per slot van rekening ook ergens over. Instinctief peilde ze de stemmingen en de standpunten, hoe ver ze kon gaan – of beter: móest gaan – om te krijgen wat ze wilde. Haar talent daarbij was verwarring zaaien. Ze beschikte over een uitgekiend repertoire aan stemverheffingen, uithalen, zuchten, zwijgen, betraande of juist felle blikken. Dat ze stond te liegen was helder, maar dat kon niemand hard maken. Mijn vader, zijn zus en mijn oom gaven dus uiteindelijk maar toe. Het was immers beter geen ruzie te veroorzaken.

Ze schrokken terug voor de ophef die ze maakte wanneer iemand ook maar de minste twijfel uitte aan haar verhaal. Dan was ze niet benaderbaar. Pa had het nog wel een aantal keren geprobeerd. Naar hem hoefde ze uiteraard niet te luisteren omdat zij immers precies wist hoe het zat. En omdat haar buit bestond uit de helft van oma’s sieraden.